Archeologisch onderzoek Kapelstraat te Lith

Op 6 november 2020 heeft er een archeologisch geofysisch onderzoek op een terrein aan de Kapelstraat te Lith plaats gevonden. Het onderzoek had als doel op non- destructieve wijze de restanten van de Middeleeuwse kapel terug te vinden. Het onderzoek is geïnitieerd door Jos Cuijpers in het kader van zijn promotie onderzoek. Het uitvoerend bedrijf ArcheoPro van Joep Orbons heeft in 2011 ook het geofysisch onderzoek op de Joodse begraafplaats te Geffen uitgevoerd. Zie het verslag op deze website.

Het inventariserend Veldonderzoek Overig (IVO-O) vond plaats op een onbebouwd grasperceel omringd door sloten. Het IVO-O had tot doel om het door Jos Cuijpers gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel te toetsen door middel van veldwaarnemingen. Aan de hand van de resultaten hiervan kon worden vastgesteld of binnen het plangebied daadwerkelijk archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn. Enthousiast hebben Jos Cuijpers en Elise Cuijpers ArcheoPro geassisteerd. SAM mocht als waarnemer aanwezig zijn. De ervaren Joep Orbons deelde op prettige wijze met de aanwezigen zijn kennis. Met een drone werden luchtopnames gemaakt. Het was een super leuke ervaring om te onderzoek mee te mogen maken.

Het onderzoeksgebied rood omcirkeld

Op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) is te zien dat het dorp Lith duidelijk hoger ligt dan de omgeving. Dit zal waarschijnlijk deels veroorzaakt worden door kunstmatige ophogingen. Het onderzoeksgebied ligt duidelijk lager ligt dan deze omgeving maar ook lager dan de open percelen ten zuiden van Lith. Plaatselijke bewoners melden dat een dijkdoorbraak eind negentiende eeuw dit gebied verwoest heeft.

Jos Cuijpers heeft in de archieven uitgebreid onderzoek gedaan naar de Sint-Anthoniuskapel. Tegen het eind van de jaren 40 van de twintigste eeuw ontstond het idee om een Mariakapel te bouwen in Lith. Men had nog een vaag besef van het feit dat er vroeger een kapel had gestaan (het gebied tussen de Vrouwenstraat en de Heuvelwijkstraat heette de Kapelse Wiel), maar de exacte plaats was niet meer bekend. Daarom werd de "nieuwe" kapel gebouwd langs de Mr. van Coothstraat, waar het gebouwtje nog steeds staat. De oudste vermelding van de 'oude' kapel in Lith stamt uit 1425, in een akte die handelt over een perceel dat toebehoorde aan de kapel. De kapel was gewijd aan de H. Anthonius Abt, o.m. patroonheilige van varkenshouders. Bij veel Anthoniuskapellen werden varkens gehouden ten behoeve van de armen en behoeftigen in het dorp. De archivalia van na 1650 gingen vooral over de vervallen staat van de kapel. In dat jaar werd nog voorgesteld de kapel op te knappen en als woning te gebruiken, maar al spoedig werd er alleen nog gesproken over het gebruik van materialen voor de reparatie van de kerk van Lith. In 1706 werden uiteindelijk de 'oude en vervallen muren en fundamenten' verkocht.

Weerstandmeting onderzoek in actie Jos Cuijpers en Elise Cuijpers (foto Joep Orbons)

Het gehele onderzoeks gebied is met weerstandsmeeting apparatuur onderzocht. Tijdens weerstandsmetingen wordt door middel van electroden aan het bodemoppervlak een stroom de grond in gestuurd en meet wat de bodemweerstand van de grond is. Grachtvullingen hebben gewoonlijk een lagere weerstandswaarde dan de omgevende bodem terwijl funderingsresten juist een hogere weerstandswaarde zullen hebben. Vooral muren, kuilen, grachten en greppels worden als scherp begrensde structuren zichtbaar in de meetresultaten. Deze onderzoeksmethode levert in ideale omstandigheden scherpe beelden op die zeer goed te interpreteren zijn. In totaal zijn ruim 3100 metingen verricht op een oppervlak van 0.31 hectare.

EM-metingen door Joep Orbons (foto Hans Pennings)

Omdat de kapel met de weerstandsmetingen in de noordoostpunt werd aangetroffen, is dat gebied ook met de EM methonderzocht. De EM-metingen vormen een soort weerstandsmetingen die bijzonder geschikt zijn voor het relatief snel opsporen van grotere structuren zoals grachten, grote muren en geologische overgangen (laagvlakken) in de ondergrond. Een gracht zal bijvoorbeeld geleidelijk dichtgegroeid zijn met humeus materiaal en daardoor een lagere weerstand hebben, terwijl een massieve muur daarentegen een hoge weerstand zal hebben. Tijdens EM-metingen wordt door middel van elektromagnetische inductie het elektrisch geleidingsvermogen van de ondergrond gemeten. Elektromagnetisch onderzoek geeft een globaal inzicht in de laagopbouw van de bodem. Het basisprincipe is eenvoudig. Een zendspoel in het instrument stuurt een wisselstroom met een bepaalde frequentie in de grond. Deze wisselstroom wekt in de ondergrond een primair magnetisch veld op. Dit primaire magnetisch veld induceert in de ondergrond kleine stromen die een secundair magnetisch veld opwekken. Het secundaire magnetische veld wordt tezamen met het primaire veld door de ontvangstspoel geregistreerd. De ontvangstantenne registreert het elektrisch geleidend vermogen van de ondergrond direct in milliSiemens per meter [mS/m]. De meetwaarden worden in het meetinstrument zelf opgeslagen en vervolgens uitgelezen in een computer. Speciale computerprogramma's bewerken de meetgegevens, visualiseren deze en combineren ze eventueel met andere onderzoeksresultaten. Elektromagnetische metingen kunnen worden beïnvloed door de aanwezigheid van goede elektrische geleiders als stalen hekken, hoogspanningsmasten en elektriciteitskabels. Deze verstoringen kunnen tijdens de interpretatiefase echter vrij goed worden herkend en bij de verwerking kunnen ze worden uitgefilterd.

Magnetometing door Joep Orbons (foto Hans Pennings)

Het uit de weerstandsmetingen naar voren gekomen centrale ronde deel, is ook met de magnetometer onderzocht. Bij een magnetometing wordt met magnetische sensoren de afwijkende sterkte van het aardmagnetisch veld gemeten zodat anomalieën hierin, zoals de resten van een oven, kunnen worden opgespoord. De Grad601 meet deze afwijking met twee sensoren die op één meter afstand van elkaar op gelijke hoogte geplaatst zijn; de zogenaamde gradiometermeting. Het gebruikte instrument heeft twee gradiometers op één meter afstand van elkaar zodat direct twee meetlijnen opgenomen kunnen worden. Op de meetlijn wordt iedere 25 centimeter een meting verricht.

Resultaat weerstandsmetingen totaal beeld

Resultaat weerstandsmetingen detail

Resultaat weerstandsmetingen detail

In bovenstaande afbeelding is in de interpretatie van de weerstandsmetingen E de zone van lage weerstand midden in het centrale deel waar geen nadere structuur in herkenbaar is. Bij H is de verhoogde weerstand goed herkenbaar dat het een scherp begrensde structuur betreft. Mogelijk een fundering van een muur of andere constructie ter afscheiding van het centrale deel. Bij J zijn de beide locaties van hoge weerstand die mogelijk veroorzaakt worden door opschoning van de waterlopen eromheen. C is de strook van lage weerstand die waarschijnlijk een moderne afwateringssloot betreft. Bij F en G zijn twee zones van rommelige hoge weerstand die niet een duidelijk patroon vormen dat op een gebouw lijkt maar ze vormen wel clusters van kleine plukken hoge weerstand.

Deze clusters zouden mogelijk resten van funderingen van kleine gebouwtjes, afvalputten waterputten of dergelijke kunnen zijn. Bij K is een rechthoekige structuur herkenbaar die aan de west, zuid en oostkant een scherp begrensde strook van hoge weerstand toont. De noordkant is niet bekend, deze valt binnen de zeer hoge weerstand van structuur J, de waarschijnlijke opschoningsresten van de sloot. Deze rechthoekige structuur is 7 meter lang in oost-west richting en minimaal 7 meter lang in noord-zuid richting. De aard van deze structuur wijst heel sterk op een fundering of een uitbraaksleuf. Deze locatie is een sterke aanwijzing voor de positie van de kapel binnen het onderzoeksgebied.

Interpretatie van de EM-metingen

Bij de interpretatie van de EM-metingen is in de kleur licht bruin bij J de hoge weerstand te zien van de opschoning van de sloot. In blauw bij C is de (moderne) ontwateringssloot weergegeven die in de 50 en 100 cm meting zichtbaar is maar niet meer in de 150 cm meting. Hieruit kan geconcludeerd worden dat deze sloot redelijk oppervlakkig binnen de eerste meter aanwezig is maar op grotere diepte vanaf 100 cm niet meer aanwezig is. In bruin bij K is de kapel zichtbaar. Deze kapel is in de 50 en 150 cm meting niet goed herkenbaar maar wel in de 100 cm meting. Hieruit mag geconcludeerd worden dat de funderingen van deze kapel niet direct onder de bouwvoor beginnen maar pas iets dieper maar ook niet heel veel dieper gaan dan de 100 cm omdat ze in de 150 cm meting niet meer aanwezig zijn. De oriëntatie van de kapel is in deze EM meting iets anders dan in de weerstandsmeting. Dit wordt veroorzaakt door de meettraagheid van het instrument en de snelheid van meten. Een EM meetinstrument is meer indicatief en kan niet voor dergelijke details ingezet worden.

Interpretatie van het magnetometer onderzoek

Bij de interpretatie van het magnetometer onderzoek is M de zone die de sterke positieve en sterk negatieve meetwaarden weergeeft. Dit wordt veroorzaakt door grote magnetische structuren zoals een schuurtje, hekken, etc. in de directe omgeving. Over de magnetische structuren in de ondergrond kan niets gezegd worden hierdoor. De ligging van de kapel wordt overschaduwd door deze magnetische verstoring en kan daarom niet magnetische geanalyseerd worden. Bij L zijn twee zones weergegeven die een magnetisch rommelig beeld vormen en waarbinnen ook meerdere kleinere magnetische puntlocaties liggen. De zuidelijke structuur L komt ongeveer overeen met de ligging van de huisjes op de kadasterkaart 1832 en kan mogelijk daarmee verband houden. De noordelijke structuur L lijkt een beetje een haakse hoek te vormen maar de aard is zwak magnetisch. Mogelijk is dit stort of kleine bodemingrepen. Om deze structuren te duiden zal nader onderzoek noodzakelijk zijn.

Interpretatie van het geofysisch onderzoek

Op bovenstaande afbeelding is het resultaat van het de interpretatie van het geofysisch onderzoek te zien.

A: Dit is een waterpartij rondom het centrale, wat hoger gelegen deel. Dit deel is natter dan het verhoogde deel en zou naar verwachting een hogere weerstand hebben. Dit is niet het geval, de weerstand is hoog en laag afwisselend, hetgeen waarschijnlijk veroorzaakt wordt door zanddeposities door het dynamische karakter van deze waterloop. Deze zanddeposities zijn als lichtgroene stroken D weergegeven.

B: Dit is een dubbele strook van hogere weerstand die wat aard betreft sterk op structuren D lijkt maar die haaks staan op de waterstroming. De oriëntatie en ligging van deze structuren komt overeen met de smalle percelen in de kadasterkaart 1832 en zouden te maken kunnen hebben met de toegang vanaf de weg naar het centrale perceel.

C: De moderne ontwateringssloot die dwars over het terrein loopt.

D: Zie A en B

E: het centrale deel van het onderzoeksgebied. Dit deel heeft een duidelijke ronde vorm die door terreinaanpassingen aan de noord en westkant niet helemaal rond meer is. In de hoogtekaart lijkt het gebied meer ovaalvormig te zijn, dit is met de stippellijn aangegeven. Dit hoogteverloop komt echter niet overeen met de exacte ligging van het centrale deel, mogelijk is door latere terreinophogingen het hoogteprofiel veranderd zodat het oorspronkelijke centrale deel niet meer in het landschap herkenbaar is.

F: gebouwen conform de kadasterkaart 1832 met in G een soort omheining en pad naar de toegang bij B. Van deze gebouwen zijn zwakke aanwijzingen gevonden in de weerstandsmetingen en in de magnetometingen. Waarschijnlijk die gebouwen niet diep gefundeerd.

G: Zie F:

H: Een scherp begrensde strook van hoge weerstand die de ronde contour van het centrale deel volgt. Mogelijk is dit een fundering van een muur of andere vorm die het centrale deel omgeven heeft.

J: Waarschijnlijk ophogingsmateriaal van moderne opschoningen van de waterpartijen

K: Restanten van fundering of uitbraaksleuven van een gebouwtje, de kapel, van 7 bij minimaal 7 meter.

Het onderzoek is een fraaie aanvulling op het promotie onderzoek van Jos Cuijpers. We zijn zeer benieuwd wat er nog meer uit het promotieonderzoek 'naar boven' komt.

Voor meer informatie:

ArcheoPro-rapport 20-166