Archeologisch onderzoek nabij het oude centrum van Berghem
Door Peter van Nistelrooij

In de periode 2016-2020 is nabij het oude centrum van Berghem door opgravingsbedrijf BAAC archeologisch onderzoek verricht. Met uitzondering van het Bergse Veld, dat heeft Archol in 2020 opgegraven.

In opdracht van de gemeente Oss heeft BAAC (Archeologie & Bouwhistorie) diverse opgravingen uitgevoerd in het plangebied Sint Willibrordusstraat, Veldstraat en Osseweg te Berghem. De aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen nieuwbouw in het plangebied en de herinrichting van de Sint Willibrordusstraat, de kapelaan Kitslaarstraat, de Sportstraat, de Pastoor van Teteringstraat, de Veldstraat en de Osseweg. Archol heeft in opdracht van de gemeente Oss het Bergse Veld opgegraven.

Het plangebied ligt op overgang van het rivierengebied naar het Pleistocene (dek)zandlandschap. In het Midden-Peniglaciaal (circa 40.000-20.000 14C BP) maakte het plangebied deel uit van de riviervlakte van de Maas. Tussen grofweg Oosterhout en Oss ontstond zo in de Late Dryas een langwerpige zone met diverse dekzandruggen en -welvingen, de zogenaamde noordelijke dekzandrug. Het plangebied bevindt zich op de noordelijk flank van een dekzandrug die afhelt richting het noorden. Onder invloed van de klimaatsverbetering op de overgang van het Pleistoceen naar het Holoceen vonden grote veranderingen plaats. Door de toenemende vegetatie kwam een eind aan de natuurlijke zandverstuivingen en raakten de dekzandruggen gefixeerd. Als gevolg van het eeuwenlange gebruik als akker en erf is het terrein afgedekt geraakt met een meer dan 50 cm dik humeus cultuurdek. Onder deze beschermede laag grond zijn de archeologisch interessante sporen te vinden. Zie afbeelding:


Archeologische sporenopbouw, boven - prehistorie, onder huidige tijd

De naam Berchem wordt voor het eerst in 1286 genoemd. De naam Berchem duidt mogelijk op een samenstelling van "berg", dus een verheffing in het terrein en "heem", een woonstede. Doordat het hoger gelegen was, was het beschermd tegen overstromingen van de Maas. De onderzochte vindplaats bevindt zich aan de rand van het gehucht Berchem nabij het huidige oudste stenen gebouw, de 15e -eeuwse kerktoren. De laatmiddeleeuwse kerk had een voorganger in de vorm van kapel uit circa 1200. Vanaf circa 1774 tot rond 1930 stond aan driesprong op de hoek van de huidige Pastoor van Teteringstraat en de Sint Willibrordusstraat het raadhuis. Vóór de bouw van dit raadhuis in de 18e eeuw bevond de 'Raetcamer' zich in de versterkte kerktoren. Voor het raadhuis bevond zich een plein dat werd begrensd door het Pastoorsstraatje (huidige Pastoor van Teteringstraat) en de Mollenstraat (nu de Sint Willibrordusstraat). In 1930 werd een nieuw gemeentehuis gebouwd aan de Burgemeester van Erpstraat waarna het oude raadhuis werd gesloopt.


Archeologisch onderzoek 2016

Bij de opgraving in 2016 door BAAC zijn ter plaatse van de nieuwbouw vier werkputten aangelegd met een oppervlakte van ca. 1.950 m2. In plangebied Sint Willibrordusstraat zijn vijf erven vastgesteld en op basis van de aanwezigheid van drie sporenclusters zullen wellicht nog meer erven aanwezig zijn geweest. Er zijn een grote hoeveelheid sporen blootgelegd, zoals paalsporen, kuilen, waterputten, greppels, muurwerk en karrensporen. In totaal zijn meer dan 900 archeologische sporen blootgelegd. Deze sporen kunnen voor een deel gekoppeld worden aan enkele structuren zoals houten hoofd-, dan wel bijgebouwen (datering 1150-1350) en muurwerk van twee versteende boerderijen (datering 1600-1960). Er zijn zes waterputten uit de late middeleeuwen(2) en nieuwe tijd(4) opgegraven.


Doorsnede van een waterput met daarin de houten bekisting in de vorm van een ton met hoepels. Datering 1600-1800.

Erven uit de volle middeleeuwen(1020-1250) bestaan doorgaans uit een hoofdgebouw, één of meerdere bijgebouwen (niet altijd gelijktijdig in gebruik), een waterput en veekralen. In de late middeleeuwen en het begin van de nieuwe tijd(1200-1600) zijn de erven vrijwel hetzelfde opgebouwd als die uit de volle middeleeuwen. In deze laatste periode komen daar nog mestkuilen (ook in huizen en bijgebouwen) en erfgreppels bij. De hoofdgebouwen zijn al dan niet gefundeerd op poeren. Vanaf de 13e eeuw wordt een erf steeds vaker begrensd door een greppel. In de 14e -16e eeuw komt het ook voor dat er geen bijgebouwen op het erf worden aangetroffen. Dit zou kunnen veroorzaakt zijn door het feit dat ze op poeren zijn gebouwd en geen resten in de bodem zijn nagelaten. Door oversnijdingen in de Berghemse opgravingsvlakken met jongere sporen en recente verstoringen is het bijna onmogelijk om de structuren aan een bepaald type gebouwplattegrond te relateren. Met andere woorden, door het intensieve gebruik van het terrein zijn oudere sporen vergraven tijdens activiteiten in jongere perioden waardoor een brij van sporen is ontstaan waaruit geen complete structuren konden worden herleid. Desondanks zijn nabij de Sint Willibrordusstraat vijf erven vastgesteld uit de perioden volle middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd. Het oudste erf is bewoond in de 12e -13e eeuw, gevolgd door twee erven uit de volle en late middeleeuwen, de twee jongste erven werden in de nieuwe tijd (1500/1700 tot 1950/1960) bewoond. De twee boerderijen die dateren uit de 17e eeuw zijn eerst opgetrokken uit hout en in een latere fase versteend. Op de kadastrale minuut kaart van 1811-182 is te zien, dat er toen drie boerderijen in het plangebied stonden omringd met akkergronden en openbare wegen.


Het profiel over een boerderij muurwerk en bijbehorende vullingen. Datering 1750-1950.

Het vondstmateriaal bestaat uit aardewerk(379 stuks), bouwkeramiek(8), dierlijk bot(485), glas(152), metaal(63) en natuursteen(23). Tevens zijn botanische en houtmonsters genomen. Het aardewerk en glas laten zien dat sprake is van voorwerpen voor huishoudelijk gebruik. Het dierlijk bot wijst uit dat op het erf dieren werden gehouden en/ of geconsumeerd. Met name het aardewerk (o.a. Elmpter aardewerk 1150-1350) toont aan dat het plangebied (bijna) continu vanaf de volle middeleeuwen tot ver in de 20e eeuw bewoond is geweest. Glas en metaal dateren met name uit de 19e en 20e eeuw. Aan de vondsten kan geen specifieke sociale status worden afgeleid. De resultaten van de opgraving wijzen uit dat bewoning rondom het gehucht 'Berchem' zich niet verplaatst, zoals in oostelijke Noord-Brabant overwegend het gebruik is, naar de lager gelegen delen, maar op dezelfde locatie blijft bestaan, zoals vaker is aangetoond in de regio Oss. Het plangebied is bewoond vanaf de volle middeleeuwen.


Overzicht van dateringen per structuur en sporen met vondstmateriaal.

Op het aangrenzende plangebied Bergse Veld heeft Archol in 2020 een opgraving uitgevoerd. Het proefsleuvenonderzoek van Archol heeft slechts twee archeologische sporen opgeleverd, namelijk een kuil uit de ijzertijd en een waterput uit de late middeleeuwen. Het blijken echter de schamele overblijfselen van twee vindplaatsen die verder (vrijwel) volledig vernietigd zijn als gevolg van de grootschalige afgravingen die in de loop van de 20e eeuw op het terrein hebben plaatsgevonden.


Opgraving op het Bergse Veld 2020

Bij de archeologische begeleiding van de wegcunetten is gebruik gemaakt van een graafmachine met gladde bak tot op het niveau waarop de nieuwe weg zou worden aangelegd. Plaatselijk was dit tot in de top van de natuurlijke ondergrond waar sporen zich duidelijk kunnen aftekenen, maar het kon ook voorkomen dat het vlak net boven de natuurlijke ondergrond werd aangelegd. Tijdens de begeleiding zijn in het wegcunet van de Sint Willibrordusstraat en de Pastoor van Teteringstraat karrensporen waargenomen. In de Pastoor Teteringstraat zijn in 2020 kuilen en drie paalsporen waargenomen. Zowel de vulling als de begrenzing van de sporen doet een datering in de tweede helft van de nieuwe tijd vermoeden. Aangezien ze parallel aan de weg en ter hoogte van een 19e -eeuwse perceelsgrens liggen zou hier sprake kunnen zijn van de begrenzing van het naastgelegen terrein. In een kuil is een wandfragment aardewerk uit vermoedelijk Zuid-Limburg gevonden. Deze scherf is tussen 1050 en 1200 te dateren. Bij archeologische onderzoek in 2019 zijn in de Veldstraat verschillende sporen aangetroffen, waaronder vermoedelijk een uitbraaksleuf van de 19e -eeuwse molen die op de kruising Veldstraat-Schoolstraat heeft gestaan. Tevens zijn twee paalsporen uit de prehistorie-middeleeuwen en twee paalsporen uit de late middeleeuwen-nieuwe tijd blootgelegd, evenals enkele greppels (late middeleeuwen-nieuwe tijd) en spitsporen/ grondverbetering (nieuwe tijd). Deze sporen kunnen niet aan een duidelijk vindplaats worden gerelateerd. Er zijn zes scherven aardewerk uit de periode 1300-1800 verzameld, met de nadruk op de 16e eeuw. Vermoedelijk is sprake van aardewerk wat met de mest op het land is verspreidt. In het iets verder gelegen opgravingterrein bij de Osseweg, inclusief de rotonde op de kruising met de Julianastraat is in 2019 weinig opmerkelijks waargenomen.

Archeologisch onderzoek wegcunet Pastoor Teteringstraat 2020


Aangezien de bewoning in de nabijheid van de 12e -eeuwse kapel en vermoedelijk eerder, een aanvang nam, zal de kapel bezocht zijn door de bewoners van de omliggende erven. Logischerwijs was de locatie van de kapel en latere kerk dan ook een reden om in de nabijheid te blijven wonen en heeft de bewoning uit de volle middeleeuwen zich gecontinueerd tot in de tweede helft van de 20e eeuw. De dorpskern van Berghem lijkt zich in de volle middeleeuwen te hebben vastgelegd en is vervolgens uitgebouwd tot het huidige dorp.

Voor meer informatie:
BAAC-rapporten: A-16.0214, A-17.01.30, A-19.0198, A-19.0077, A-20.0267 en V-20.0089
Archol rapport: 588